[Opdansen]
OPDANSEN, onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. op en dansen: ik danste op, heb opgedanst. Beginnen te dansen; in het gemeene leven: doch zich dansend opwaarts begeven vordert zijn: hij is de trappen opgedanst. Bedr., door dansen opbreken: den vloer opdansen.