Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 687]
| |
dat door zijne slapheid naar beneden helt, vastbinden: het haar - de broek - de kousen - den wijnstok enz. opbinden. Dan wacker voor de vuist de rancken opgebonden. Vond. Boven op iets vast binden: ende bondt hen mutsen op. Bybelv. |
|