[Ooster]
OOSTER, zie oost. Bij Kil. komt nog voor ooster, oosteren, oosterdagh. In het hoogd. is het een zeer gewoon woord die östern. Het beteekent het feest van Jezus opstanding, bij ons, met den Joodschen naam, paaschfeest genoemd. En dewijl het paaschfeest meest in de maand April valt, droeg die maand oul. den naam van oostermaand. Bij Ker. oostrun, ostron, Otfr. ostoron, angels. easter, oster, ostor, eng. easter. Kil. leidt het van Eoster, Eostra, den naam eener oude Saksische Godin, af, bij de oude Zweden Astargijdia geheeten, de Grieksche en Romeinsche Venus, dezelfde Godin, welke de Sijriers en Sidoniers Astarte noemden, naar de getuigenis van Suidas, uit het hebr. Astaroth. Wachter brengt het tot het Goth. urreistan, oprijzen, opstaan, en het angels. arijste, opstanding. Adelung leidt het af van oost, ooster, inzoover daarin een algemeen denkbeeld van opheffen, opgaan, opstaan ingesloten is. In het Angels. is est de oorsprong.