fakkel,
oorlogsgezel, oorlogsgezind, oorlogsgod, Mars, Mavors, oorlogsgodin, Minerva, oorlogsheld, oorlogsjagt, oorlogskans, oorlogskop, bij Moon., oorlogslast en oorlogslasten, oorlogslof, krijgsroem, oorolgsmoed, oorlogsnacht, bij G. Bidloo, oorlogspaard, oorlogspest, dichterl. woord, oorlogsramp, oorlogsregt, oorlogsschip oorlogstijd, oorlogsvaan, oorlogsvloot, oorlogsvolk, oorlogsvuur, oorlogszaken, oorlogzuchtig. enz. In andere zam. verkiest men liever krijg: als krijgsbende, krijgskunst, krijgslist enz.
Wat de afleiding van dit woord aangaat: Kil. verklaart het door overloge, dat is een groot verschil, van liegen, in den zin van verschillen: het liegt veel was, oudtijds, zoo veel als het verschilt veel. L. Ten Kate volgt dienzelfden leiddraad. Zoude, ondertusschen, het gevoelen van Mathias Martinius, het welk ik zie dat Adel. ook voor het zijne aanneemt, wel zoo van allen grond ontbloot zijn, als het in den eersten opslag schijnt? Dezelve leidt het af van leggen, dat is doen nederliggen, doen sneuvelen: immers laat dit monster zijnen aard best kennen aan het neervellen van zoo vele duizenden, die eene prooi zijner woede geworden zijn. Neemt men dit aan, dan is oor het voorz. er; en het wordt opgehelderd door het hoogd. den feind erlegen, den vijand afmaken, neersabelen, bij Vond. ook neerleggen. Dit wordt nog meer waarschijnlijk uit het angels. orleg, zw. örlig, eene slagting. Ihre neemt, daarom, de laatste helft dezes woords log, leg, lig, voor het oude lag, bij Ulphil. laug, waarvoor naderhand de sissende letter s gevoegd, en dat in slag veranderd is