[Onverdrag]
ONVERDRAG, z.n., o., des onverdrags, of van het onverdrag; zonder meerv. Ongeduld: zij leiden alle uit onverdragh op mijn bederf toe. Vond. Hij kon zich niet van toorn uit onverdragh onthouden. Vond. Van on en verdrag. Het woord begint al te verouderen.