[Ontwijven]
ONTWIJVEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en wijven, dat niet in gebruik is: ik ontwijfde, heb ontwijfd. Iemands wijf wegnemen. Veroud. woord, bij L. ten Kate. Bij Huygens vindt men het deelwoord: wij, lang ontwijfde wij enz.