[Ontwijzen]
ONTWIJZEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en wijzen: ik ontwees, heb ontwezen. Veroud. woord, dat eertijds ook gelijkvl. gebezigd werd. Het beteekent door een regterlijk gewijsde, of gestreken vonnis ontnemen: na dien mate dat ons dat lant van Aemstelle ontwiset was. Zoenbrief tusschen den Graaf van Holl. en de H.H. v. Amst. Goe mannen hebben mij moedwillig 't mijn ontwesen. C. Huygens.