Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 606]
| |
scheidb. voorz. ont en weldigen, dat niet gebruikt wordt: ik ontweldigde, heb ontweldigd. Met geweld ontnemen: iemand het mes ontweldigen. Dat men den prijs hem toestondt, wien ze met list ontweldigt was. Vond. Ik zal de Doot ontweldigen zijn sikkel. H. Schim. Van hier: ontweldiger, roover, ontweldiging. |
|