[Ontstentenis]
ONTSTENTENIS, z.n., vr., der, of van de ontstentenis; zonder meerv. Dit woord gebruiken de regtsgeleerden in den zin van verzuim, mangel: bij ontstentenis hiervan zal hij in al de kosten vervallen. Bij ontstentenisse en overtredinghe van dien. S. v. Leeuwen. Maer d' ontstentenis dezer hulp was 't alleen niet enz. Vertal. van J. Herv. Het woord komt van ontstaan, in de beteekenis van missen, derven.