Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 572]
| |
ontschakeld. Eigenlijk, de schakels los doen: eene keten ontschakelen. Oneig., ontbinden: dat de doot zelven u niet zal kunnen ontschakelen. Rodenb. Mijn geest, ontschaeckelt van het lijf. Vond. Van stuk tot stuk ontvouwen: en als haer gantsch gesprek bij hem ontschakelt wert. J. Cats. Van hier: ontschakeling. |
|