[Ontknevelen]
ONTKNEVELEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en knevelen: ik ontknevelde, heb ontkneveld. Door knevelarij ontnemen: wie haar voorrecht dacht t'ontknevelen. Hoogvl. Ook beduidt het iemand, die gekneveld is, los maken. Van hier: ontkneveling.