Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 545] [p. 545] [Ontkluiten] ONTKLUITEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en kluiten, dat buiten zamenst. niet voorkomt: ik ontkluitte, heb ontkluit. Kluiten aarde in stukken stooten. Men vindt het woord bij Hoogstr. Vorige Volgende