[Ontklaauwen]
ONTKLAAUWEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en klaauwen, dat buiten zamenst. niet in gebruik is: ik ontklaauwde, heb ontklaauwd. Van de klaauwen berooven: eenen leeuw ontklaauwen. In den schertsenden stijl, heet het diefachtig onttrekken: iemand geld ontklaauwen (of liever ontklouwen).