[Ontkiemen]
ONTKIEMEN, onz. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en kiemen: ik ontkiemde, ben ontkiemd. Eerste kiem schieten, ontspruiten. Figuurl. ontstaan, opkomen: de geschiedenis zijner leere, zoo als zij het allereerst bij hem was ontkiemd enz. Stuart.