[Ontgoochelen]
ONTGOOCHELEN, (ontguichelen) bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en goochelen; ik ontgoochelde, heb ontgoocheld. Door goochelen ontfutselen: het welk door Circe den vader Pikus was ontguighelt. Vond. Van hier: ontgoocheling.