Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 529]
| |
glansde, ontglanste, heb ontglansd, ontglanst. Den glans ontnemen: door dit penseellicht droef ontglanst. Poot. De boosheyd ontglanst den luyster van een vrouwe. De Brune. |
|