[Ontgiftigen]
ONTGIFTIGEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en giftigen, dat buiten zamenst. niet voorkomt: ik ontgiftigde, heb ontgiftigd. Het vergift wegnemen: zulcke laege zielen te willen ontgiftighen, en 't fenijn wegh nemen. De Brune.