[Ontgeuzen]
ONTGEUZEN, bedr. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en geuzen, dat niet in gebruik is: ik ontgeusde, heb ontgeusd. Iemand op eene smadelijke wijs de voorregten der hervormden ontnemen, en hem met schimp en hoon tot het pausdom dwingen.