[Ontfloersen]
ONTFLOERSEN, bed-. w., gelijkvl. Van het onscheidb. voorz. ont en floersen, dat buiten zamenst. niet voorkomt: ik ontfloerste, heb ontfloerst. Eigenlijk het floers wegnemen. H. Schim gebruikt het oneig.:
Ontdek mijn dikbenevelde oogen
Opdat ze ontfloerst aanschouwen mogen enz.