Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 517]
| |
Men gebruikt dit woord, in den verhevenen stijl, voor aanvangen te branden: so dat het vijer des Heeren ontbrandde onder hen, ende verteerde. Bybelv. Op dat sijn coper ontbrande. Doresl. Meest gebruikt men het oneigenlijk van hevige begeerten en hartstogten: mijn herte is ontbrant in mijnen lijve. Doresl. Die heiligheit, die naer het onbeschaduwt licht ontbrant. H. Schim. Bijzonder van liefde en toorn: in liefde tot iemand ontbranden. Met alle haren afgoden, waer op sij op eenen ontbrande. Doresl. Tot de Deugt en 't Recht ontbrant in liefdevlammen. Poot. Wanneer sijn toorn maer een weijnich soude ontbranden. Bybelv. Bij Otfr. vindt men het reeds van den toorn gebezigd inbrennan. Bij Tatian. is het bedr. intprennan, zoo ook bij de zwab. dichters enbrennen. |
|