Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 503] [p. 503] [Onroerend] ONROEREND, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Ontilbaar. Voorts: onroerlijk: onroerlijk goed. In eenen anderen zin voor iets, dat onbewegelijk staat: onroerlijk beelt. Anton. Van on, roerend en roerlijk. Vorige Volgende