[Onmaat]
ONMAAT, z.n., vr., der, of van de onmaat; zonder meerv. Het tegendeel van maat, in den zin van maatregel, behoorlijke regelmaat, onmatigheid: dat we ergens onmaet zien. Poot. Hoewel zij oock haer onmaet heeft. De Brune. Met haere groter ommaten (voor onmaat) M. St. Dan zal onmate op aerden overhant nemen. Doresl. Maat staat; onmaat vergaat. Van on en maat. Van hier: onmatig, onmatigheid, onmatiglijk.