[Onkristen]
ONKRISTEN, (onchristen) z.n., m., des onkristens, of van den onkristen; meerv. onkristenen. Ieder, die geen kristen is. In bepaalderen zin, hecht men aan dit woord een hatelijk denkbeeld van wreedheid, het tegengestelde karakter van den echten kristen. Van hier verstaat men, door onkristen, gemeenlijk, Mohammedanen en Heidenen. Eindelijk, noemt men elken belijder des kristendoms met dien naam, die zich, door wreede grouwelen, gehaat maakt. Van on en kristen. Van hier: onkristelijk. Volgens de tegenwoordig vastgestelde en op hoog gezag ingevoerde spelling, zegt en schrijft men onchristen, even als christen, christus enz. derhalve ook onchristelijk enz.