[Ongestalte]
ONGESTALTE, z.n., vr. der, of van de ongestalte; meer. ongestalten. Zoowel ongesteldheid der ziel, des gemoeds, als des ligchaams. In het bijzonder, verstaan er de geneeskundigen eene bedorvenheid in bloed en sappen door. Van on en gestalte. Van hier: ongestaltig: ongestaltig vleesch. Vond.