[Onderslaan]
ONDERSLAAN, bedr. w., onregelm. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en slaan. Scheidb.: ik sloeg onder, heb ondergeslagen. Men gebruikt dit oneigenlijk: geld onderslaan, hetzelve, uit oneerlijkheid, bedekt inhouden, onder zich houden. Onscheidb.: ik ondersloeg, heb onderslagen. Een vroedkundig woord: eene vrouw onderslaan, onderzoeken, hoe ver het met de vrucht, die ter wereld komt, gevorderd zij.