[Onderdalen]
ONDERDALEN, onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. onder en dalen: ik daalde onder, ben ondergedaald. Naar beneden dalen, zoodat men niet gezien kan worden; daarin van nederdalen onderscheiden: dees zon in 't onderdaelen. Vond. In het onderdaelen der zon Vond.