[Onderbrengen]
ONDERBRENGEN, bedr. w., onregelm. Van het scheidb. en onscheidb. voorz. onder en brengen. scheidb: ik bragt onder, heb ondergebragt. Naar eene plaats brengen, die beneden is. Oneig., onder zijne magt brengen, vermeesteren: als het lant voor u aengesichte sal ondergebracht zijn. Bybelv. Hiervoor zegt men ook te onder brengen. In dezen oneigenlijken zin, gebruikt men het ook onscheidb.: ik onderbragt, heb onderbragt: met d'onderbroghte scharen. Vond. Van hier: onderbrenging, vermeestering.