[Onderbaas]
ONDERBAAS, z.n., vr., der, of van de onderbaas; meerv. onderbazen. Onderzetsel van eenen pijlaar. Het woord is uit onder en het lat. of gr. basis, een voet, stut, verbasterd; even daarom schijnt het vrouwl. boven het manl. geslacht, welk laatste Halma anders stelt, de voorkeur te hebben. Voor eenen meesterknecht, of baas onder den eigenlijken meester, is het ongetwijfeld mannelijk: gij moet het den onderbaas vragen.