Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 420] [p. 420] [Onderband] ONDERBAND, z.n., m, des onderbands, of van den onderband; meerv. onderbanden. Zoo noemen de wevers eenen band, waarmede zij de stukken garen, opdat die niet in de war raken, onderbinden. Van onder en band. Vorige Volgende