[Onbelompen]
ONBELOMPEN, bijv. n. en bijw., onbelompener, onbelompenst. Van on en het ongebruikelijke belompen. Kil. verklaart het door rudis, incompositus, inscitus, impolitus, inconcinnus. Bij Cats komt het meer dan eens voor in den zin van lomp, plomp, ongeschikt: of ben ik maer een romp, een onbelompen stuk? En zoo bij J. de Brune: indien een luyte zoo gestelt ware, dat alle de snaren van gelycke dickte waren, daer en zoude geen dinck - zoo onbelompen - zyn. Kil. heeft lompen, impingere.