[Omwerken]
OMWERKEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en werken: ik werkte om, heb omgewerkt (oudt. ik wrocht om, heb omgewrocht). Op eene andere wijs bewerken: jammer maar, dat al zijn arbeid, aan het omwerken van die zaak besteed enz.