[Omvang]
OMVANG, z.n., m., des omvangs, of van den omvang; zonder meerv. Eene plaatselijke ruimte, welke een ligchaam in zijnen omtrek besloot: zoo reikt zij (de koopmerkt van Euroop) ook eerlang tot aen haer nieuwe muuren, En stopt dien omvang vol. De Deck. Van om en vang.