[Omtrent]
OMTRENT, voorz., dat eenen vierden naamval beheerscht. De oorspronkelijke beteekenis schijnt te zijn van eenen stand, die niet ver van iets anders verwijderd en afgescheiden is; zoodat men het kan verklaren door bijna, haast, nabij, bij, noopens, naarmate de zin het toelaat. Men gebruikt het, (1), om een zeker tijdstip zoo na mogelijk te bepalen: omtrent den morgenstond viel er een rijp op de boekweit. (2) Om den eindpaal van eene during na genoeg uit te drukken: hij was omtrent drie maanden ziek. Ik heb omtrent een jaar de koorts gehad. (3) Om een getal te bepalen: de rog quam omtrent agt hondert gulden 't last te kosten. Hooft. Omtrent drie duizend man bleef op de plaats. (4) Een afstand: de vijand lag omtrent een uur van de stad af. Hij scheijdde hem van haer af ontrent eenen steenworp. Bybelv. (5) Eene plaats: ik stond een wijl omtrent het kraem. Cats. Omtrent Meänders oever. Poot. Die daeromtrent zich leegren. Verst. Oneigenlijk: omtrent haer leste reen quam een lachje. Poot. (6) Een voorwerp; naar: de begeerlikheden ontrent de andere dingen. Bybelv. Noopens, aangaande, rakende: hieromtrent verschilt men. Een goed werk, omtrent mij verricht. Hamelsv. Maer hij raest ontrent twistvragen. Bybelv. Bijna: zeg me ieders naem omtrent. Poot. Dit woord werd, oudtijds, ook ontrent geschreven, bij Cats zelfs ontrend. Deze oude spelling schijnt het naast bij den oorsprong te komen; daar het waarschijnlijk is, dat dit voorzetsel uit het ontkennende on en het
deelwoord getrend (van het oude trennen, afscheiden, dat bij Kil. nog voorkomt en, in het hoogd., een bekend werkw. is) zamen gesteld is; als zeidet gij niet gescheiden, dat is nabij, bijna.