[Omstand]
OMSTAND, z.n., m., des omstands, of van den omstand; zonder meerv. Een verouderd woord, beteekenende omstaande personen. Zoo zegt K. v. Mander: dezen heeft hem gesteld over eijnd, en hooren dede daer den omstand zijn verstand en wijshede. En elders: opdat den omstand onzer vriendschaps kennisse zij ingeplant. Van om en stand. Van hier: omstandelijk, zie omstandiglijk, omstanders, het omstaande volk.