[Omhelzen]
OMHELZEN, (omhalzen) bedr. w., gelijkvl. van het onscheidb. voorz. om en helzen, voor halzen (van hals) dat bij Kil. nog voorkomt: ik omhelsde, heb omhelsd. Iemands hals met de armen omvatten: en omhelsde hij haar met zoo vierigh een' vriendschap. Hooft. In eenen beschaafden stijl, gebruikt men het ook voor eene vrouw bezwangeren. In het gemeen, omvatten: gij burgervaders, die de vreeölijf omhelst. Anton. Daar, voorts, de dichters, met hunne verbeelding, de geheele levenlooze natuur bezielen, zoo passen zij het omhelzen op allerlei voorwerpen toe, en verlevendigen, dus doende, de geschilderde beelden. Zoo zegt Vondel: het veil omhelst den ollem. En elders: de zee omhelst de duin. Zoo gebruikt een ander dichter het naamw. omhelzing van twee beekjes, die, door een boschje vlietende, elkander verliezen; waarna zij elkander wedervinden, en in onderlinge omhelzing te zamen vloeijen. Oneigenlijk wordt het tot het verstand en den wil overgebragt, voor, uit volle overtuiging, met een genegen hart iets kiezen: eenen godsdienst omhelzen. Ik kan dat gevoelen niet omhelzen. Gods beloften door het geloof omhelzen. O gij, die u met Godt verzoenen wilt, omhels 't berou. Poot. van hier: omhelzing. Het woord stamt zeker van hals af, gelijk Kil. het, daarom, te regt overzet door injicere brachia collo. Vondels uitdrukking, waar hij van kadmus zegt: hij omhelsde Hermione, en vatteze om den hals, is, zeker, niet van eene onaangename
herhaling vrij te spreken. Dat dit woord, gewis, geenen anderen oorsprong heeft, bevestigt de oude spelling omhalzen, die bij Kil. en K. van Mander voorkomt. Hooft spelt ook eenmaal omhalzen, schoon zijne ware meening eenigzins duister is (de plaats is, in het 14 b. van Tac. het 23 h.): liet nogthans de zorge niet slappen, wel weetende, dat dit volk lichtelijk omhalst (facilem mutatu gentem zegt de Historieschrijver), als de gelegenheit verschijnt. Misschien verstaat de Ridder er de gelegenheid onder, gelijk wij nog zeggen: eene gelegenheid omhelzen. Of, zoo de uitlegging, welke L. Meijer daaraan geeft, namelijk die van veranderlijk zijn, (gelijk ook Tacitus woorden aanduiden) de echte zij, zoo moet men omhalzen scheidb. en onz. gebruiken; het beeld van het omhalzen van een schip ontleend zijnde. Zie omhalzen.