[Omhalzen]
OMHALZEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en halzen; van hals, anders smijt genaamd, een zeker scheepstouw, waarmede men de zeilen inbindt: ik halsde om, heb omgehald. In storm, door middel van de halzen of smijten, het schip voor den wind omwenden. Bij Hooft komt het, denkelijk, on-