[Omhalen]
OMHALEN, bedr. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. om en halen: ik haalde om, heb omgehaald. Onder de voet werpen: zijn huis werd omgehaald. Het onderste boven brengen: een houweel, om den grond om te halen. Om iets halen, of trekken: gij moet er een touw omhalen. Ik haalde er, met krijt, eenen kring om.