[Okshoofd]
OKSHOOFD, z.n., o., des okshoofds, of van het okshoofd; meerv. okshoofden. Een zeker groot vat voor wijn of bier. Bij de bierbrouwers maken twee okshoofden eene pijp, eene trom, of een stukvat uit. Bij Kil. luidt het ockshood, oghshood (hood bij Huygens voor hoofd, gelijk de Dordenaars somtijds ook nog zeggen), neders. oxhoofd, hoogd. oxhoft, eng. hoghshead, zw. oxhufvud. Zeer waarschijnlijk is ons woord het oorspronkelijke, in andere talen overgenomen. Misschien is, bij eene of andere gelegenheid, eene grootere soort van wijnvaten met eenen ossenkop geteekend, dat tot deze benaming aanleiding kan gegeven hebben.