[Oksoen]
OKSOEN, (bij kil. ocksuine) z.n., o., des oksoens, of van het oksoen; meerv. oksoenen. Verouderd onduitsch woord, in de beteekenis van aanleidende oorzaak, gelegenheid; uit het fr. occasion, lat. occasio. Zoo zegt M. Stoke: dit ocsoen. En in den Spiegel Historiaal: dan dit ocsoen en desen raet.