[Okernoot]
OKERNOOT, (okkernoot) z.n., vr., der, of van de okernoot; meerv. okernoten. Walnoot, groote noot. Van hier: okernotenboom, in het oudvlaamsch okeler. De eerste helft des woords brengt ten Kate tot het angels. ecan, ican, vermeerderen, waarvan ons oude oeken; om de uitstekende grootheid van deze noot.