hetzelve toegevoegd wordt; wanneer het beeld van een bloedig offer ontleend is: hij werd weldra een offer van de woede des volks. Vaak wordt de onschuld een offer van vervloekte baatzucht.
Men vindt dit woord, dat, thands, meest onzijdig gebruikt wordt, ook in het manl. gesl. gebezigd: brengt niet meer vergeefschen offer. Bybelv. Toen de vlam al den offer hadde afgeweit. Vond. Verfraaijen met den offer. Hooft. Laet dat ons vollen offer zijn. Huygens. Zamenstell.: avondoffer, brandoffer, dankoffer, hefoffer, lijkoffer, morgenoffer, schuldoffer, slagtoffer, zoenoffer, enz. Voorts: offerambt, offerbeest, offerbloed, offerbus, offerdienst, offerdier, offergeld, offergewaad, offerhuis, offerkelk, offerkist, offerkleed, offerkoek, offermaal, offermes, offerpenning, offerplegtigheid, offerpriester, offervat, offervinder, voor iemand, die het offer nasporende, onderzoekt, vindt en voorzegt, wat te gebeuren staat; offerwet, offerwijn, enz.
Offer, bij Isidor. offerung, Otfr. oppher, Tatian. opphar, hoogd. opfer, deen. en zw. offer, wallis. abert, boh. ober. Het is niet noodig, om hetzelve uit het lat. offerre, obferre, of zelfs uit het gr. επιΡορα af te leiden: wij hebben een oud woord beren, dragen, waarvan opbeuren; zoodat het eene letterlijke overzetting van de latijnsche uitdrukking kan zijn. Zoo heet in het angels. tober een offer, van toberan, toebrengen, als zeidet gij toebeuren.