[Of]
OF (oft, ofte), een voegwoord van uitsluiting, onderscheiding, ook wel van opheldering: hij moet te laat uitgereden zijn, of een ongeluk gekregen hebben. Geef mij het boek, of mijn geld. Of ik, of gij moet het doen. Het zij hem het geld verleid, of zijne vleijers hem daartoe overgehaald hebben. Ik weet niet of zij komen, of (ofte) te huis blijven. Hoe gaat het met uwen broeder? Is hij verreisd? Of is hij ziek? Of heeft hij zoo vele bezigheden? Of wil hij niet? Menigmaal dient dit voegwoord tot verklaring of opheldering: alle menschen kunnen geen heeren zijn, of anderen bevelen voorschrijven. Tartarus emeticus, of braakwijnsteen. In het gemeene leven, gebruikt men het dikwijls, om een onzeker getal uit te drukken: eene el of zes. Een stuk of tien.
Dit voegwoord luidt in het hoogd, oder, angels. athor, neders. edder, ör, of, ofte, efte, eng. or, bij oude nederd. schrijvers jof, jofte, bij oude hoogduitsche schrijvers od, Isidor. odho, Ker. edo, edeo, Otfr. odo, Ulphil. aiththan, aiththau, lat. aut, gr. η, ητε, ητοι. hebr. או, arab. או.