[Noodzinnen]
NOODZINNEN, bedr. w., gelijkvl. Ik noodzinde, heb genoodzind. Dit woord, gelijk het naamwoord noodzinning, vindt men, in het landregt van Zutphen. Eenigen leiden het af van nood, dat is wettig beletsel, om voor het regt te verschijnen, en van zinnen, gezinnen, dat, in het geldersche regt, de beteekenis heeft van verzoekender wijs vorderen; te weten, dat de bijgebragte nood voor eenen wettigen hinderpaal bij den regter worde aangenomen. Anderen denken, dat het uit nood en zuimen verbasterd is. In het groote geldersche Plak. boek komt noodsun en noodsuin in den zin van wettige verhindering voor.