[Noode]
NOODE, een woord, dat niet anders dan achter het voorzetsel van gebruikt wordt, bij de werkw. hebben en zijn: hoe veel laken hebt gij daartoe van noode? hebt gij daartoe van doen? Indien het van noode is, noodig is. Ten is haer niet van noode henen te gaen. Bybelv. Het is, gewis, de derde naamval van het enkelv. getal des woords nood, in den zin van noodzakelijkheid. Met Eenigen vannoode, vannooden, of van nooden te schrijven is, uit dien hoofde, weinig gegrond.