wij die twee woorden hebben, mogen wij ons, tot opbouw van den luister onzer naauwkeurige en duidelijke taal, aan dat onderscheid wel houden. Daarin zijn ons voorgegaan de Overzetters van den Bijbel, wier kieschheid bekend is; die nooit altijd van den verledenen, nimmer van den toekomenden en tegenwoordigen tijd, inzoover die een toekomend denkbeeld mede insluit, gebruikt hebben. Dat onderscheid behield ook de ridder Hooft: om nemmer daar af op te staan. - Die nooit listen of laaghen spaarde. Die naauwkeurigheid is ook in Poot te ontdekken: noit heeft de Doot mijn' boezem meer ontstelt, noit gaf zij ons meer stof. - Die deeglijkheit, noit uit haer' plicht geweken! - Nimmer moet het u verveelen. Nimmer moet het vier verkouden. De wederspoet duurt nimmer zoo gestadig. Met de bevelende wijs, die een ware toekomstige tijd is: laet de rijke welvaert nimmer uit. Voords, om het denkbeeld te versterken, voegt men er meer achter: nimmermeer, bij Oudaen en anderen nemmermeer.