[Ninnen]
NINNEN, onz. w., gelijkvl. Ik ninde, heb genind. Met smaak drinken: door dat gij van haer nat te soet wilt ninnen. Vond. Zoude dit woord ook, door eene voorgevoegde n, van innen, naar zich nemen, in den mond laten loopen, gevormd zijn? Althands, men vindt het bij Kil. niet. Of men moest denken, dat het van den klank gevormd ware. Namelijk; in Noordholland, noemt men een zuigpopje, waaraan men kinderen, in de wieg, laat zuigen, eene nun. Onder dat zuigen, maken die kleinen vaak een geluid door den neus, zoo als men in ninnen hoort. In het Neders. noemt men eene pijpkan nüneke, en ninnen, nünnken, ninken zuigen. In sommige oorden zegt men van kinderen, voor welke het woord drinken nog te moeijelijk om uit te spreken valt, dat zij ninnen.