[Nijfelen]
NIJFELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik nijfelde, heb genijfeld. Dit woord, in het gemeene leven voorkomende, beteekent, eigenlijk, eene kleinigheid, op eene bedekte wijs, met duim en vinger wegnemen, iets op eene diefachtige wijs, naar zich strijken; van nijpen, knijpen. Op de Veluw hoort men dit woord, waar men ook nijfelachtig, voor oneerlijk, ontrouw, bezigt.