[Nerf]
NERF, (erf) z.n., vr., der, of van de nerf; zonder meerv. Die zijde van het leer, waarvan het haar, door de vellenblooters, afgeschaafd is. In het hoogd. narbe en narbenseite, waaruit het blijkt, dat het woord een is met het hoogd. narbe, een lidteeken, een overgebleven teeken eener genezene wond. Het is dus die zijde des leers, waar de nerven (welk woord bij Kil. gevonden wordt) van het blootmes nog zigtbaar zijn. De schin, op de hoofden van kleine kinderen, heet bij Kil. ook nerve.