[Nergens]
NERGENS, bijw. van plaats, beteekenende in geene plaats: ik kon hem nergens oploopen. Men ziet nu nergens rozen blaken. De Deck. In het gemeene leven, wordt nergens voor niets gebezigd: hij geeft nergens om. Hij kan nergens door overgehaald worden. Nergens naar vragen. Dat dient nergens toe. Nergens toe dienende dan om vuuren te boeten. Bógaert. Hij weet nog nergens van. A. Hartsen. Eigenlijk moet nergens alleen van eene plaats gebruikt worden. Nergens na: tijden, nergens na zoo bloedigh, nergens na zoo uitgeput. Poot. Voor nergens heeft v. Mander ook nergen: en is hier nergen geen. Het is uit ne en ergens.