En u verwaant den nek toekeer. Hoogvl. Iemand met den nek aanzien, hem met verachting afwijzen, naar hem niet hooren willen. Vollenh. Iemand den nek breken. Ook oneig.: die trotsheids steilen nek verbreekt. M.L. Die handel zal hem den nek breken, zal hem in armoedige omstandigheden brengen. Den nek verharden - hard van nek zijn, bijbelsche spreekwijzen, ontleend van ploegende ossen, die het juk op den nek moeten dragen, en aanduidende eene onbuigzame geaardheid, waardoor men, schoon gewaarschouwd en gestraft, nogtans zijne verkeerdheid niet varen laat. Dit heet ook stijf van nek zijn In den dichterlijken stijl, wordt nek voor den ganschen persoon genomen: de streng geboeide rot der trotse nekken. Vond. Van hier nekkig in hardnekkig. Zamenstell.: nekhaar, nekpijn, nekslag.
Nek, hoogd. nacken, neders. nacke, angels. hnecc, eng. neck, deen. nakke, zw. nacke, ital. nuca, nocco, hong. nijak, lapl. nikke. Zonder twijfel, daar dit deel des ligchaams zoo zeer buigzaam is, behoort het tot nikken en neigen.